Annelies Desmet

Interview Alice Toen

 

Tekst en foto's: Annelies Desmet
Opname en monstage: Steef Croes van Croes wood & images

Alice Toen is sinds 2010 ere-burger van Dilbeek en niet van de minste in de acteerwereld, op haar cv prijken onder andere rollen in De Paradijsvogels, Postbus X, Wittekerke, Familie, De kotmadam, Thuis en Witse. De mooiste herinneringen houdt ze over aan rollen in films zoals Alles moet weg uit 1996 en Meisje uit 2002. In 2024 wordt ze 100 en Westrand nodigt haar dus op het slotfeest van 50 jaar Westrand en tevens de Dag van de Dilbekenaar. 

 

 

Wie is Alice Toen?

Alice Toen werd op 25 juli 1924 geboren in Hoboken in de provincie Antwerpen. Ze is actief sinds de jaren 50 als Vlaamse actrice, maar ook als dramaturge en auteur van jeugdtheater. In de jaren '60 verhuisde naar de omgeving van Brussel om dichtbij de BRT te zijn en in 1984 vestigde ze zich in de Roelandsveldstraat in Dilbeek om dichtbij Westrand te vertoeven. 

In 1957 won Alice al de eerste prijs Toneel en Voordracht aan het Conservatorium van Mechelen. Daar richtte ze ook het Mechels Miniatuur Theater op waar ze ook directrice en actrice was. Daarnaast is ze auteur van kinder- en jongerentheater. Samen met Dries Wieme richtte ze de groep Jeugd en Teater op, die een belangrijke rol speelde in het jeugdtheater van de jaren zeventig.

Bekijk het overzicht van haar televisie -en filmrollen op Wikipedia

 

 

Hoe ben je in Dilbeek terecht gekomen want je bent niet in deze buurt geboren hè? 

Alice: ik ben oorspronkelijk van Antwerpen. En toen televisiewerk in Brussel begon in de jaren zestig, wilden we (we = Alice en haar zus) dichter bij de bron zijn en toen heb ik eerst een tijdje in Zellik gewoond. Door omstandigheden ben ik in Dilbeek beland en ik dacht hier zou ik wel willen wonen. Ik heb hier dan iets gevonden.

Mijn contact met Westrand begint ook daar. Wij hadden een theatergezelschap, Dries Minne en ik. Ik schreef de stukken voor Jeugd en Teater en wij zochten een repetitieruimte. In Dilbeek werd op dat moment een cultuurcentrum gebouwd en wij dachten daar gaat waarschijnlijk wel plaats zijn. De ruwbouw stond er al en de toenmalige directeur Wilfried Vanderpoorten gaf ons toestemming om er te repeteren maar hij verwittigde ons wel voor het lawaai en de hinder van de bouwwerken maar dat vonden we niet erg.

Hoe moet ik mij die repetities voorstellen? 

Alice: Elke repetitie begonnen we met yoga-oefeningen, maar je kent de hobbelige betonnen vloer van Westrand en zelfs met ons yogamatje stonden we vol blauw plekken. Maar we hielden toch vol. Van repeteren is niet veel in huis gekomen. We moesten constant stoppen om bouwmannen door te laten en er was ook teveel lawaai. Dit maar om te zeggen dat ik Westrand al kende van voor de opening.

Dus het gezelschap Jeugd en Teater was jouw eerste link met Westrand?

Alice: Ja. Met onze groep hebben we heel wat optredens verzorgd. Ik maak dan een sprongetje naar de jaren 80, want toen ik hier al een tijd woonde, deed ik rondleidingen voor scholen om het theater te leren kennen. Vroeger was al wat met theater te maken had echt magie. Ik leerde de jongeren de terminologie; wat is een volgspot, wat is court en jardin, wat is een fonddoek,.. Die luisteren met grote oren, toen was de jeugd nog niet van alles op de hoogte. Ik mocht met hen tot boven in de theatertoren. Ik gaf uitleg vanwaar komen die termen, wat is een theatertrek die toen nog met de hand bediend werd. En als slot mochten zij op het theater een kleine improvisatie doen.

Je kwam in Westrand repeteren met Jeugd en Teater, je verzorgde rondleidingen voor scholen, en heb je zelf ook op de planken gestaan? 

Alice: Ik kwam vooral veel naar voorstellingen kijken maar een derde kennismaking met Westrand gebeurde dankzij Jef Burm. Jef  stond in voor de organisatie en presentatie van de Sinterklaasfeesten en ik kende Jef Burm want we hadden samen in ‘De Paradijsvogels’ gespeeld. Toen ik hier kwam wonen, sprak hij mij aan om sketches te schrijven voor de derde leeftijd. Dat ging niet altijd zo vlot. Na een tijdje ben ik ook in de organisatie gestapt, eerst onder leiding van Jef Burm en nadien is Connie Neefs erbij gekomen. We bepaalden in deze werkgroep het thema en toen kreeg ik de opdracht om daarover te schrijven. Dat was altijd drie dagen vollen bak. Dat heb ik heel lang gedaan. Maar omdat ik veel opdrachten kreeg op televisie en in films, was die werkgroep nog moeilijk combineerbaar en is dat verwaterd.

Nu ben ik 99 jaar en kom ik er niet meer zoveel. Ik wil niet meer met de auto rijden ’s avonds.

Je was er ook in oktober 1973 want je stond op het programma van de opening van Westrand. Weet je daar nog iets van? Hoe was de sfeer?

Alice: Ik weet nog dat het een heel goeie sfeer was. Ik herinner me nog heel veel mensen. Er was ook allerlei soorten muziek in de gangen, meezingers en andere optredens. Iedereen wou er bij zijn, iedereen wou in Westrand zijn, want het was het van het. Ik bracht zelf een selectie van anekdotes en liedjes.

Heel wat centra bestaan 50 jaar, heb jij een evolutie gezien in die tijdspanne van 50 jaar? 

Alice: ik ken ook de andere cc’s een beetje. Er is een evolutie in de programmatie denk ik. Vroeger lag de focus meer op het gezellig samenzijn en in de loop der jaren is er echt variatie gekomen waar specifiek een kinderprogramma en jeugdprogrammatie werd aangeduid of een programma voor senioren. Er zijn ook lezingen en vormingen bijgekomen zoals bewegingsleer en allerlei disciplines. Ook fotoclubs en kaartclubs vinden een plaatsje in het cultuurcentrum. Er is heel veel bijgekomen tot de rijkdom van het programma van vandaag in Westrand. Voor elke leeftijd kan je nu iets vinden in het aanbod.

Er is een grote keuze in het aanbod om op het podium te brengen natuurlijk. We hebben vaak een luxe probleem.

Alice: Ik vind dat er vandaag ook een veel gedurfder aanbod is. Vroeger zou men zeggen dat een bepaalde voorstelling niet voor het grote publiek was en dan niet getoond werd. Vandaag is er die variatie tussen populair en experimenteel. Je kan daarvan houden of niet. Dat is in het filmaanbod ook zo. Ik ken het niet, maar ik kan het zien. Je kan niet op voorhand er iets over zeggen, ik wil eerst zien en dan oordelen. Ik sta nogal open voor alles.

Je studeerde af in de jaren 50, was het toen al een gedurfde keuze om voor de kunst -en cultuursector te kiezen? 

Alice: Ik ben natuurlijk een kind van de oorlog. In 1940 zat ik nog op school en onze school werd meteen omgevormd tot een ziekenhuis. Ik had eerst een opleiding van steno en dactylo in vier talen. In die tijd moesten de jongens een stiel leren en de meisjes moesten talen leren of snit en naad en zo gauw mogelijk trouwen en kindjes maken. Mijn vader was nogal nieuwsgezind  en hij vond dat je als je jouw talen kende, je overal kon geraken.  Dat heeft hij bewezen want op een bepaald moment is hij naar Amerika vertrokken voor 25 jaar.

 

Heb je hem nog terug gezien?

Alice: Hij is nog eens terug gekomen om goeiendag te zeggen. Dat was een minder leuke periode want mijn ouders waren gescheiden in een tijd waar dit nog niet zo gebruikelijk was.  Tijdens de bevrijding ben ik pas andere dingen gaan studeren. Door die talen had ik een sleutel om overal binnen te geraken. Ik ging in Parijs en London naar voorstellingen kijken, en vertaalde die werken voor theater. Dat is wel een verdienste.

Kan je het een soort roeping noemen of had je heel snel door dat je wel theatraal kon zijn?

Alice: Mijn zus en ik waren heel close. Zij was twee jaar ouder en wij deden alles samen. Ik maakte voor elk feestje sketches, wij zongen alles vanuit films en vanop de radio. Wij deden niets anders dan improviseren voor de familie. Onze moeder had niet veel inkomsten door het vertrek van mijn vader en dus zijn mijn zus en ik gaan zingen. Tijdens de schooltijd zaten we allebei in het schoolkoor waardoor we een aantal liedjes kenden, ik zat bij de sopranen en zij zat bij de alten. Zonder instrument zingen was niet simpel en dus kocht ik mij een ukelele, dat was goedkoop. Plang,plang, plang. Toen ontmoetten we Bobbejaan Schoepen en hij vond dat we met dat klein instrumentje niet veel konden bereiken en hij zei dat hij nog een gitaar had staan. En dus heb ik die gitaar gekocht en ik heb die nog altijd tijd. Wij konden optreden maar kregen geen centen maar dingen in natura zoals bloem, groeten.. Mijn moeder was daar blij mee zodat ze niet moest aanschuiven voor voedsel. Wij hebben kou gehad en ik heb een bombardement meegemaakt en ik heb alles doorworstelt. Ik heb een ontzettende levensdrift daardoor. Nu in een latere fase van mijn leven heb ik het soms minder leuk. Soms denk ik dat ik het allemaal heb gehad en dat het mag gedaan zijn want ik wil niet aftakelen. Maar dat is eigen aan oud worden die kleine kwaaltjes. Maar ja, ik ben er nog.

Is er een anekdote of een meest memorabel moment in Westrand? 

Alice: Misschien bepaalde periodes in de Sinterklaasfeesten. Toen Hubert Damen op bezoek kwam onverwacht met een ruiker bloemen. Elke vijf jaar zijn er wel feestelijkheden rond mijn verjaardag; mijn 90ste verjaardag, mijn 95ste verjaardag..

Het gebouw heeft heel wat voor -en tegenstanders. Hoe sta je tegenover het gebouw?

Alice: Vroeger vond ik die beton een obstakel. Maar ik heb het altijd voor rode zetels gehad en aangezien het theater rode zetels had, maakte dat alles goed. Ik ben zodanig vertrouwd met het beton en de gangen. Westrand is een deel van mijn leven.

Je went daaraan en dan vind je dat niet meer zo erg. De zaal is erg goed, als het balkon tot de nok vol zit, de verstaanbaarheid is goed. Ik heb soms wat last met de luide muziek, maar dat heeft elke oudere persoon denk ik.

Heb je een wens voor de toekomst van het cultuurcentrum?

Alice: Dat is er nog vaak mag naar toe gaan. Dat iemand mij komt halen en terugbrengt.

Geen feest zonder taart. Heb jij een lievelingstaart?

Alice: Iets met fruit, niet met crème-au-beure en zo dat vind ik niet zo lekker. Maar frambozen, aardbeien, daar word ik blij van.

Je gaat in het komende seizoen ook nog optreden en je wordt ook 100. 

Alice: Soms denk ik dat ik geen 100 hoeft te worden, ik zit niet op dat getal te wachten. Als het komt, is het goed. Ik hoop dat ik het in goede gezondheid kan beleven. Zoals nu met mijn kleine beperkingen en zolang mijn geest nog werkt, wil ik het ten volle beleven.

Vertel eens over de voorstelling die je nu aan het maken bent.

Alice: Dat is een voorstelling met de gitarist Jean Vanderschueren die altijd les gegeven heeft in Dil’arte, die ken ik al lang door die gitaar. Toen ik die gitaar van Bobbejaan Schoepen had gekocht en in Dilbeek was komen wonen, zag ik dat er gitaarlessen werden gegeven in de muziekacademis en ik heb mij daarvoor ingeschreven. Ik zei tegen die leraar, Jean dus, ik heb nog een oude gitaar vanuit de oorlog, wil je daar eens naar kijken? Ik zag die mens kijken van waarmee komt die nu nog af, maar hij vond het ook een fantastisch instrument. Ik kende enkel een paar akkoorden om mezelf te begeleiden en Jean zei dat ik moest studeren. Op mijn 77ste ben ik dus met  muzieklessen gestart in Westrand met als doel om op mijn 80ste na 3 jaar les een solo zou kunnen spelen. Daar ben ik nog altijd fier op. We hebben een paar keer opgetreden maar dat contact is verwaterd.

Een tijdje later stelde hij mij voor aan Françoise Van Hecke, een zangeres, we zouden misschien met ons drieën misschien iets kunnen doen. Zij zingt klassieke liedjes en soms Spaans. Daarom hebben we een programma waarin zij zingt en hij begeleidt op gitaar. Ik zing samen met hen en ik draag een aantal teksten voor van onder andere mijn favoriete dichter, Roel Richelieu Van Londerzeel die ik ooit dankzij Westrand heb leren kennen. Dat is dichtkunst dat iets doet met mij. Beelden waar ik als actrice iets mee kan doen, daarom is veel van het programma daarop gebaseerd, ik interpreteer de gedichten. Tussendoor vertel ik een beetje over hoe we elkaar hebben leren kennen, het is een gevarieerd programma.

Schrijf je nog zelf?

Alice: Niet zoveel meer. Ik heb zelf geen kinderen maar ik heb meegewerkt aan hun opvoeding door vele jeugdvoorstellingen te schrijven. In mijn jonge tijd was theater enkel sprookjes en daarna kwamen de grote gezelschappen voorstellingen waarin de kinderen proppen naar de scène gooiden. In Zweden heb ik een andere aanpak geleerd voor jeugdtheater. Het kind is een ander wezen als een volwassene. Wij gingen naar de scholen en we vroegen hen waarvoor ze wilden dat wij een stuk over zouden maken. Zo heb ik wat ik zelf heb meegemaakt kunnen gebruiken. Voor kinderen tussen 9 en 12 jaar schreef ik voorstellingen over thema’s zoals leven met gescheiden ouders of over weglopen van huis. Dat was heel vernieuwend toen. I

Ik merk dat je hier ook erg heel trots op bent, van al jouw projecten, theaterteksten, televisiewerk waar ben je het meest fier op? We hebben het bijvoorbeeld nog niet gehad over het Mechels Miniatuurtheater waarbij je ook aan de wieg stond. 

Alice: Aan het ontstaan van het kamertheater. Daar ben ik heel trots op. Wij willen contact met het publiek, niet meer in een grote schouwburg maar dichtbij spelen. In Mechelen hadden wij een theater van 50 plaatsen en wij hadden een podium van 5m op 5m. We zaten echt nabij. Daar heb ik heel intens aan meegewerkt. Vroeger werkte ik nog in de KVS als dramaturge en de regisseur besliste alles. In kamertoneel werden de beslissingen samen genomen. De gelaarsde kat is zo gemaakt en die hebben wij 2000 keer opgevoerd in mijn versie.

Bedankt Alice voor dit gesprek en tot snel! 

Alice: Goed getimed!